Passie voor pulp

Al van zolang cinema bestaat worden er films gedraaid die steevast het bedenkelijke predicaat “pulp” opgeplakt krijgen. Een begrip met louter negatieve connotaties, waarvan waardeloos, kitsch of troep er slechts enkele zijn. Niet zelden wordt dit soort films ingeblikt door weinig getalenteerde en/of door winstbejag geobsedeerde cineasten, schijnbaar met als enige doel de eigen reputatie voor het grote publiek te grabbel te gooien. Elk ernstig filmcriticus zal u in zijn recensies behoeden voor pulp allerhande, al is het maar om een bepaald aanzien bij zijn lezerspubliek te verwerven. Maar Middernachtfilms is natuurlijk eigenwijs genoeg om te poneren dat bepaalde pulpfilms een ware verademing zijn als antwoord op pretentieuze arthorror of kleffe Hollywoodblockbusters.

Met dit artikel brengen we een ode aan de slechte film. Want wat is er leuker dan films die zo slecht zijn dat ze weer goed worden? Films die bulken van technische fouten waardoor prompt een gevoel van plaatsvervangende schaamte je bekruipt. Of films die bevolkt worden door nagesynchroniseerde figuranten voor wie het begrip mimiek hen onbekend is. Daarnaast geldt voor dergelijke films volgende wetmatigheid: een onlogisch, slecht geschreven script met een veelal krankzinnig uitgangspunt als basis voor anderhalf uur ernstig bedoelde wansmaak. Wansmaak die in de meeste gevallen voorbestemd is voor een publiek dat zich beperkt tot drive-in bioscopen en nachtvertoningen in groezelige filmzaaltjes.

In willekeurige volgorde worden voor u enkele exemplaren uitgelicht die aan bovenvermelde criteria voldoen en die aldus behoren tot de meest van de pot gerukte, hallucinante, curieuze en foutste films ooit gemaakt.

We beginnen meteen goed, namelijk met The Nail Gun Massacre (1985), één van de merkwaardigste uitwassen van de horrorpulp die in de jaren ’80 vlotjes van de band rolde. In essentie een slasherfilm, maar dan eentje die zich binnen het sowieso al weinig kredietwaardige genre moeiteloos van de rest onderscheidt in slechtheid. Wat betreft tenenkrommende vertolkingen, gratuite naaktscènes, razendsnel moordtempo en het complete gebrek aan logica, kent deze prent zijn gelijke niet. Alles draait om een losgeslagen maniak die er een sport van maakt om tieners uit de weg te ruimen. Wapen? Een spijkerpistool.

Tot daar klinkt het allemaal nog aannemelijk, maar de pret begint pas echt wanneer acteurs er na hun filmdood alles aan doen om niet dood te lijken door bijvoorbeeld krampachtig met hun benen te spartelen en personages plots sterven nadat ze enkel in hun handen geraakt werden met spijkers. Nog knulliger is waarschijnlijk de gave van de moordenaar om zich telkens weer compleet onzichtbaar te maken voor andere personages, ook al draagt hij een glanzende racehelm en een fluorescerende zuurstoftank op zijn rug.

Een voorwaarde om dit vehikel tot aan de aftiteling uit te kunnen kijken is enige affiniteit met het genre of onder invloed zijn van geestesverruimende middelen. In beide gevallen zal het niemand ontgaan dat de moorden zo rommelig in beeld gebracht worden dat je er op zijn minst eens flink om kan lachen. Verder is het genieten van de foute kapsels, blote borsten en een aaneenschakeling van knotsgekke kermisgeluiden die voor soundtrack moeten doorgaan.

Een ander exemplaar dat zich probleemloos kan meten met The Nail Gun Massacre is Pieces (1982), een Spaanse productie die de gekende genreclichés op een hoopje gooit en er een onbedoeld (?) komische vertoning van maakt. De film opent met een klein jongetje dat keurig een puzzel legt met een naakte dame als onderwerp, een metafoor voor het bloedbad dat hij veertig jaar later zal aanrichten. We zitten dan in de kleurrijke eighties; spuuglelijke zitbanken, psychedelisch behangpapier en lenige danseresjes in pastelkleurige hotpants vormen het strijdtoneel. Lang duurt het niet voor de eerste deerne aan een ronkende kettingzaag geregen wordt.


Eigenaardig genoeg kan je de regisseur van Pieces moeilijk van een gebrek aan talent betichten. Dat mag blijken uit welbepaalde scènes, waaronder een verbluffend mooi gestileerde moord op een waterbed. Daarnaast ontleent de film een zeker glamourgehalte aan de Italiaanse giallo waarin de assassino steevast in hoed, lange jas en zwarte lederen handschoenen te werk gaat. Daartegenover staat echter een flink aantal onzinnige personages, zoals een energieke kungfustudent en een eenogige Pavarotti-kloon die te pas en te onpas in beeld verschijnen. Die laatste slaagt er door middel van zijn geforceerde mimiek in om zichzelf lange tijd verdacht te maken. Als klap op de vuurpijl zijn de handelingen van sommige personages zo onlogisch dat het een wonder mag heten dat ze niet sneller het loodje leggen.

Dat niet alle pulpfilms door slechte regisseurs gemaakt worden, bewijst ook Alexandre Aja. Deze Fransman maakte eerder furore met Haute Tension (2003) en bracht later de oerdegelijke en gelijknamige remake van The Hills Have Eyes (2006) uit. Omdat het contrast met zijn eerdere werk zo groot was, beschouwden velen Piranha (2010) als een onvergefelijke misstap, maar in wezen bracht hij hiermee een vakkundig gemaakte ode aan de onvervalste popcornhorror van weleer.

Eveneens een remake laat deze prent weinig aan de verbeelding over. Mensen worden massaal opgevreten door een kolonie piranha’s. Het moge duidelijk zijn dat er bloed zal vloeien. Echter, behalve gapende wonden en afgeknabbelde ledematen wordt de kijker getrakteerd op een andere grafische voltreffer: borsten en billen. Scènes waarin naakte vrouwen gracieus in de emeraldgroene oceaan dartelen krijgen een bijna poëtisch aanzien door het filmtechnisch vernuft van de regisseur. Kortom, pulp met een knipoog.

En dat laatste is ook Japanners niet vreemd. Al decennia lang staan deze rare snuiters ervoor bekend hun publiek te choqueren en te verbazen. Niet lang geleden nog met Tokyo Gore Police (2008), een schier ongeëvenaard splatterfestijn waarin bizarre mutaties en klaterende bloedfonteinen de hoofdmoot vormen.

Het verhaal valt gemakkelijk in één zin samen te vatten. Een mutant zaait dood en verderf in de straten van Tokio en wekt daarmee de aandacht van de speciale politie die geen geweld schuwt om de straten weer schoon te vegen. 


Thematisch zijn er gelijkenissen met de body-horror van David Cronenberg en tot op zekere hoogte is er zelfs sprake van maatschappijkritiek. Toch wendt regisseur Yoshihiro Nishimura zijn creaties in de eerste plaats aan voor hersenloos vermaak. Op dat vlak overtreft hij menig cineast, want waar zijn werk in durf en originaliteit grossiert, oogt dat van pakweg Tarantino – die met Death Proof (2007) een revival van de pulpcinema nastreefde – eerder duf.

Eveneens uit Aziatische hoek is er Story of Ricky (1991), geproduceerd in Hong Kong en gebaseerd op een Japanse mangastrip. Ricky zit in de gevangenis wegens moord en het duurt niet lang voor hij vijanden maakt. Gelukkig beschikt hij over een speciale kungfutechniek waardoor hij dwars door zijn tegenstanders kan slaan. Wat volgt is een aaneenschakeling van stompzinnige gevechten met een bonte verzameling waanzinnig slechte acteurs die op de meest spectaculaire en bloederige wijze aan hun eind komen.


In feite is deze kungfusplatterfilm in elk opzicht een wanproduct waarbij het leeuwendeel van het budget besteed werd aan emmers rode verf. Bloed spat dan ook rijkelijk in het rond tijdens de vele gevechten die qua impact en choreografie veel parallellen vertonen met computergames. Overdreven en onrealistisch met andere woorden, maar precies daarom ontzettend vermakelijk. Toch is vooral de opeenstapeling van plotgaten verantwoordelijk voor de komische noot. Het idee dat iemand die heel de film door muren kapot slaat met één hand en tralies ombuigt alsof het spaghetti is, er niet in slaagt om uit de gevangenis te ontsnappen, getuigt niet meteen van sterk schrijverschap.

Als er nog iemand is die niet van sterk schrijverschap beschuldigd kan worden, is het wel Herschell Gordon Lewis. Of bijgenaamd: the Godfather of Gore. Volkomen terecht overigens, want in de jaren ’60 veranderde hij op zijn eentje het gezicht van horror door zoveel mogelijk bloed te laten vloeien als zijn budget toeliet. En dat mag u gerust letterlijk nemen, want ’s mans films behoren tot op heden tot het canon van de meest bloederige ooit gemaakt. Eén van de vele hoogtepunten uit zijn markante carrière is The Wizard of Gore (1970).

Wanneer de spectaculaire trucks van een goochelaar die vrijwilligers uit het publiek op de meest weerzinwekkende manieren verminkt, echt blijken, weet je al hoe laat het is. Mensen worden zonder schroom geperforeerd of doormidden gezaagd. De impact blijft evenwel miniem wegens de slechte effecten en het bloed dat steevast enkele tinten te rood is. Wel bulkt de film van creativiteit en kan hij rekenen op een hilarisch acterende Ray Sager die in de huid van Montag the Magnificent de kijker een salvo van hypnotiserende monologen serveert. Maar het grappigst van al zijn toch de figuranten in het publiek die duidelijk nog nooit een filmset van dichtbij gezien hebben.


In The Killer Eye (1999) vloeit weliswaar heel wat minder bloed, maar het opzet is minstens even van de pot gerukt. Zo krijgt na een mislukt wetenschappelijk experiment het oog van een dode dakloze man een eigen wil en verandert het in een meedogenloze moordmachine, met een voorkeur voor jonge vrouwen. De oplettende lezer begrijpt meteen dat dat laatste een flauw excuus is om zoveel mogelijk naaktscènes te schieten. 


De film is geregisseerd door ene David DeCoteau wiens omvangrijke oeuvre, met titels als Sorority Babes in the Slimeball Bowl-O-Rama (1988) en Beach Babes from Beyond (1993), veel van zijn intenties verraadt. The Killer Eye is hierop geen uitzondering. Scènes waarin een douchende vrouw aangerand wordt door een reusachtig oog of twee in boxershort en witte sokken geklede vrienden die te pas en te onpas in beeld verschijnen, lijken met zoveel ernst gemaakt dat je er spontaan krampen van krijgt. Het is wellicht overbodig te vermelden dat de technische kwaliteit van deze prent in de lijn ligt van het stompzinnige uitgangspunt. 

Min of meer vergelijkbaar, maar veel bekender en prompt gebombardeerd tot culthit, is Brain Damage (1988) van horrorveteraan Frank Henenlotter. Het verhaal gaat over een man met een monsterparasiet, genaamd Aylmer, die psychedelische vloeistoffen in zijn hersens spuit. De hallucinaties die hij hiervan krijgt bezorgen hem aanvankelijk een euforisch gevoel, maar al snel glijdt hij af in een neerwaartse spiraal die alleen maar draait om zijn volgende shot. En in ruil daarvoor moet hij die dekselse Aylmer voeden.

Hoewel Henenlotter zich met Brain Damage op ludieke wijze kritisch uitlaat over drugsmisbruik, is het hem voornamelijk te doen om de smerige gevolgen van Aylmers honger naar hersenen. Vormgegeven door charmante stop-motion effecten veroorzaakt dit fallusvormige wezen de ene wansmakelijke scène na de andere. Zo loopt een pijpbeurt in een grauw steegje gruwelijk verkeerd af als Aylmer aanzien wordt voor iets anders… 

Afsluiten doen we met The Killer Klowns from Outer Space (1988), misschien wel hét absolute hoogtepunt in het rijtje pretentieloze pulp. De makers van dit curiosum borduren voort op de geijkte formule van de invasiefilm. Ergens op aarde vindt een invasie van vreemdsoortige creaturen uit de ruimte plaats. Mensen worden gedood, een stelletje tieners komt erachter, maar niemand wil ze geloven. Niet bepaald origineel, maar deze prent geeft een heel aparte draai aan de formule.


Een gigantische circustent landt in een bos en blijkt een moordfabriek vol bloeddorstige clowns te herbergen. Dit alles gehuld in frivole kleurtjes en knotsgekke geluidjes. Als de clowns hun habitat eenmaal verlaten om de plaatselijke bevolking tot suikerspinnen om te toveren met speelgoedgeweren, breekt er paniek uit. De film barst van hilarische oneliners, komische personages en uiterst creatieve vondsten en is daarmee een aaneenschakeling van kleurrijke slapstick zoals je zelden gezien hebt. Als afsluiter is er nog een spetterend vuurwerk en een confettiregen. 


De compromisloze, pretentieloze aanpak en het ongebreidelde enthousiasme waarmee The Killer Klowns from Outer Space destijds werd ingeblikt, staat symbool voor een hele golf aan soortgelijke films die door critici worden uitgespuwd, doch in de armen worden gesloten door genrefans. Dat is waar dit artikel op aanstuurt, de lezer de ogen openen en laten inzien dat onder het dunne laagje vernis zich een heleboel eigenzinnige werkjes tot in de diepste krochten van de genrecinema hebben genesteld. Of deze pulp nu uit liefde dan wel uit onkunde gebaard werd, maakt verder weinig uit. Het enige wat telt is het resultaat. Of anders gezegd, de amusementswaarde. En op een schaal van één tot tien scoren bovengenoemde films minstens een elf.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten